Ga naar de inhoud
Aloha
De Easy Aloha's, Bas Albers en Gerard Janssen

Midden jaren negentig voltrok zich een kleine culturele revolutie in de nacht: een samensmelting van muziek, drugs, kunst en alternatieve levensstijlen. Een levendige scene waarin nieuwe geluiden en nieuwe middelen elkaar versterkten. Op feesten in kraakpanden, clubs en festivals in en rond Utrecht en Amsterdam ontstond een underground waarin deejays, kunstenaars en reclamemensen na de eerste housegolf op zoek gingen naar nieuwe manieren om de nachtcultuur vorm te geven. Het was een tijd van eclectische muziek en dito drugsgebruik – of was het andersom? In dit persoonlijke relaas beschrijft Gerard Janssen hoe hij als promovendus, muzikant en deejay van dichtbij getuige was van de ontwikkeling van deze  ‘Utreg Sound’.

In 1980 werd John Lennon doodgeschoten. Ik was toen twaalf. Op de radio klonk overal Beatlesmuziek en ik kocht de Sgt. Pepper-plaat, die vol stond met verwijzingen naar drugs.

Ik was heel nieuwsgierig naar alles wat met drugs te maken had. Mijn ouders hadden boekjes erover in huis. Over hasj en wiet geen kwaad woord, en ook over LSD werd daarin positief geschreven. XTC bestond nog niet.

Als tiener kocht ik rond mijn vijftiende hasj en een pijpje in een coffeeshop, waarmee ik in een park, in mijn eentje, uit nieuwsgierigheid begon te roken. Ik ging dan een beetje rondwandelen.

Op de middelbare school hoorde ik niet tot de ‘blowers’ maar bij de ‘sporters’. Later, als student technische natuurkunde in Delft, blowde ik wel eens bij de studentenclub Wolbodo. Dat leidde soms tot melige gesprekken, maar andere keren tot apathie. Ik vond het vaak nogal saai. Ook dook in mijn studententijd XTC op. Scheikundestudenten maakten het zelf. Maar ik heb het zelf in Delft nooit gebruikt.

Na mijn afstuderen ging ik in 1992 in Utrecht wonen om aan de Universiteit Utrecht promotieonderzoek te doen in de fysische oceanografie. Ik kreeg een salaris, maar leefde verder nog gewoon als een student. Ik begon ook met schrijven voor het Utrechts Universiteitsblad en later de Volkskrant. Dat ging beter dan mijn promotieonderzoek.

Ik hield erg van uitgaan en goede muziek, en ontdekte in Utrecht een nachtleven dat veel interessanter was dan in Delft. De sleutel was Arjen ‘DNA’ de Vreede, de deejay van de Urban Dance Squad. Ik had hem een keer zien draaien op het jaarlijkse Bouwkundefeest in Delft, een van de betere studentenfeesten. Hij had daar ergens in het enorme betonnen gebouw een kleine dansvloer. De nieuwste hiphop vermengde hij met de platen waar de originele samples vandaan kwamen. Ik had nooit eerder zoiets gehoord.

In Utrecht draaide hij bijna iedere week wel ergens. Internet stond nog in de kinderschoenen – posters gaven de informatie waar en wanneer hij draaide. Vaak was dat in de Vrije Vloer, een gekraakte parkeergarage naast politiebureau Paardenveld. Dit was ook de geboortegrond van de Urban Dance Squad.

Een andere plek waar DNA draaide was de ‘oude’ Sophie’s Palace op de Catharijnesingel. Die club maakte gebruik van een maas in de wet. Als je een expositie gaf, mocht je drank schenken en een feestje geven. Iedere week waren er dus meerdere ‘exposities’. De ruimtes werden prachtig aangekleed door studenten van de kunstacademie. Zelfs uit Amsterdam kwamen mensen hiervoor naar Utrecht.

Als DNA er niet was, draaide Frankie D soms. Vanaf het begin van de jaren negentig was er al de jazzdance – dansen op dansbare jazz en muziek met jazz-samples – die even heel populair was. In Amsterdam had je DJ Graham B. In Utrecht Frankie D. Hij draaide op Utrechtse jazzdancefeesten, zoals Hard Bop – maar dan in de stijl van DNA.

De housemuziek werd rond 1994 eentoniger en klonk inmiddels ook op hockeyfeestjes en bedrijfsborrels. Er hing het gevoel dat de house zijn beste tijd had gehad. Er was behoefte aan iets nieuws. Er kwamen alternatieve dansavonden en feesten, met dezelfde opzet als een houseparty – een prominente plaats voor de deejay en een bijzondere aankleding – maar met andere muziek. Naast jazzdance ontstonden er midden jaren negentig meerdere stromingen: jungle, drum & bass en triphop. Inspirerend was met name de laatste, die voortkwam uit de Bristol Sound. In Bristol draaiden dj’s instrumentale B-kantjes van hiphop-artiesten, en mixten daar zanglijnen en geluiden doorheen. Het leidde tot een mix van hiphop, reggae, dub en soul, die in 1994 door het Britse muziekblad Mixmag triphop werd gedoopt.

Ikzelf was in 1994 in de ban van de surfmuziek van begin jaren zestig, de nummers die kort daarna ook in Pulp Fiction opdoken, een film die vol zat met drugsavonturen. Ik en mijn goede vriend Bas Albers, die ik kende van de middelbare school, kochten in platenzaken grote hoeveelheden instrumentale muziek: easy listening, platen waar verkopers graag vanaf wilden. We gingen op zoek naar pareltjes die iedereen over het hoofd zag. Iemand vertelde ons dat er in Amsterdam feesten waren met dat soort muziek. In de kleine zaal van Paradiso draaide een Belgische deejay alleen maar onbekende platen, de ene nog beter dan de andere. ‘Popcorn’ heette deze typisch Belgische draaistijl. We hadden nog nooit zoiets fantastisch gehoord. Dit was in de zomer van 1995.

Ik sprak de organisator van dit feestje, Richard Cameron, aan. Hij vroeg of ik een bandje wilde maken met onze vondsten. Dat deed ik diezelfde avond. Het weekend erop draaiden we samen in de RoXY, waar toen iedere vijfde zondag van het jaar een easy tune feestje was. We noemden ons vanaf dat moment de Easy Aloha’s en draaiden een mengsel van Belgische popcorn, dansbare easy listening en triphop die daarbij paste.

De pers dook op de easy tune stroming, en ineens waren we ‘hip’. In Amsterdam betekende dat dat een groep van een man of vijftig naar je feestje of je café kwam – een groep die nu LGBTQ+ genoemd zou worden, met veel mensen die in de reclamewereld werkten. Met terugwerkende kracht denk ik dat de drugs van die tijd, zoals XTC en paddenstoelen, mogelijk invloed hadden op het succes van ons geluid. De muziek was vrolijk, maar op de grote, zware muziekinstallaties ook heel rijk aan geluid. (Juan Garcia Esquivel, een held van ons, noemde een van zijn albums See It in Sound.)

Samen met Arling & Cameron maakten we een plaatje, Aloha, dat in de zomer van 1996 een radiohit werd, en zelfs nog even in de Top 50 terecht kwam. Vanaf dat moment draaiden we een paar keer per week. We gingen op tour met de band The Treble Spankers, en deden rondje langs het clubcircuit in Nederland, België en Duitsland. In Nederland waren dat de jongerencentra, die – zo leerde ik van het Drugs Monologen project – geworteld zijn in de Provadya?-beweging die eind jaren zestig, begin jaren zeventig zorgde voor ‘muzikale vrijplaatsen’: de Hedon in Zwolle, de Azijnfabriek in Roermond, de Boerderij in Zoetermeer, en natuurlijk Paradiso en Tivoli. In ‘het clubcircuit’, zoals wij het noemden, was het in die periode ongezellig en zeker niet speels zoals dat vroeger geweest moet zijn. Het was de grunge-tijd. Er werd voornamelijk gedronken en geblowd.

Ook in ons tourbusje ging altijd een jointje rond. Dat leidde tot een melige sfeer, waarin keer op keer dezelfde grappen gemaakt werden. De running gags, in combinatie met de hasj, zorgden voor humor die waarschijnlijk alleen voor ons grappig was.

In het danscircuit – in de West Pacific, de RoXY, Vrieshuis Amerika en Fellini – kwamen we in contact met andere drugs. Vaak gingen mensen ervan uit dat wij ze aan drugs konden helpen, of dat wij wisten wie de dealers waren. Ook gingen mensen ervan uit dat we ook wel zouden gebruiken en werd er soms wat aangeboden. Ik was nog steeds nieuwsgierig en wilde alles wel een keer uitproberen. Ik wilde dingen meemaken, en vanuit eigen ervaring kunnen schrijven en spreken.

Om als deejays op de been te blijven als we bijvoorbeeld ziek waren of erg moe, gebruikten we efedrine. Dat was toen nog legaal, en verkrijgbaar bij smartshop Klazien op de Oudegracht. Je werd energiek van Efedra, het gaf ideeën en scherpte, en als je ziek was verdwenen de koorts en de hoestbuien. Het werkte voor mij beter dan speed, waar ik soms een beetje paranoia van werd. Dan leek het of iedereen naar me keek. Efedra, zoals de pilletjes heetten, voelde ook gezonder, omdat het natuurlijk was (en legaal).

XTC werd verkocht door vrienden van vrienden. Gewoon jongens die uitgingen, maar die ook altijd meerdere pillen bij zich hadden, die je kon kopen. Ik gebruikte het sporadisch als ik zelf niet hoefde te draaien, en vond het altijd leuk.

De eerste keer dat ik cocaïne gebruikte was niet als deejay, maar met een bevriende basketballer. Ik heb altijd veel gesport, en ging na een training mee naar een café waar het verkocht werd. Het eerste snuifje coke gaf me vlinders in de buik. Ik was verliefd en vertelde dat aan iedereen die het horen wilde. Ik was meteen aan het spul verslingerd. Kreeg dromen waarin jampotten vol met cocaïne voorkwamen. Puur geluk. Een paar maanden lang zocht ik de plekken op waar het was.

Als mensen weten dat je snuift, gaat er een wereld voor je open. Je wordt onderdeel van een geheim genootschap. Veelbetekenende blikken, vage knikjes, die dingen betekenen als: ‘weet jij wie heeft?’, of ‘ik heb wat, wil je ook?’ Er was een cultuur van delen. Ik kocht het zelf nooit, maar kreeg regelmatig een pakje kabouterpost in mijn handen gedrukt, kleine envelopjes met een gram cocaïne erin.

Paddenstoelen leerde ik ook kennen via smartshop Klazien. In de tweede helft van de jaren negentig draaiden we jaarlijks op Lowlands. Daar was ook de Higher Ground, een hoekje met een soort reuzenrad waar je paddenstoelenthee in kon drinken. Die werd verkocht in een stand van Klazien. Als we klaar waren met draaien eindigden we met die paddenstoelenthee, en gingen dan zelf nog even naar het nachtcafé. Daar danste ik met oosterse prinsessen bij een soort vriendelijk dwergvolk, zoals je ook vaak ziet in films, vrolijk dansend op Keltische doedelzakmuziek. Het waren magische momenten.

Met LSD maakte ik kennis via een bevriende deejay. Ik zocht hem op bij de chill-out van een hardcore feest in Amsterdam: Digital Overdose in de Sporthallen Zuid. Samen gingen we daarna naar Ruigoord. Ik was een beetje huiverig voor LSD omdat ik aanleg heb voor wat je nu angststoornissen zou noemen. Maar hoewel het ook een angstige ervaring was, was het totaal iets anders dan waar ik bang voor was. Geen irrationele angsten, maar echte angsten. En die zijn, gek genoeg, minder eng. Ik heb de hemel en de hel gezien. Na een doldwaze reis langs de McDonald’s en strandtent Woodstock in Bloemendaal, kwam ik in de duinen terecht. Daar kwam ik tot een voor mijn gevoel glashelder inzicht dat het maar eens afgelopen moest zijn met het nachtleven en dat ik het daglicht weer op moest zoeken.

Dit was kort nadat ik met cocaïne was begonnen en overwoog het zelf te gaan kopen. In diezelfde tijd leerde ik mijn vriendin kennen. Zij kende het coke-cultuurtje en ze hield er niet van. Ik was nog meer verliefd op haar dan op de cocaïne en ben er toen van de ene op de andere dag mee gestopt. De LSD-trip en de ‘diepe inzichten’ hadden daarbij geholpen.

Muziek en drugs hebben voor mij veel overeenkomsten. Ik ben misschien in zekere zin ooit in een ketel met psychedelische drugs gevallen. Bij een aflevering van Zomergasten was er een fragment van de schrijver Nabokov, die vertelde dat hij kleuren zag bij letters en cijfers. Dat had ik ook, en tot dat moment dacht ik dat iedereen dat had. Ik heb het niet alleen bij letters en cijfers maar ook bij klanken. En dat effect wordt versterkt door paddenstoelen en LSD. Zeker rond mijn vroege puberteit had ik geen stimulerende middelen nodig om helemaal op te gaan in muziek.

Onder invloed van psychedelica kan muziek voor pure magie zorgen. Het was als deejay daarom goed om een idee te hebben welke drugs er gebruikt werden – paddenstoelen, XTC of cocaïne. Als deejay heb je ruwweg twee smaken: energie of warmte. Mensen op speed of coke wilden vooral energie. Een basdrum. Mensen op paddenstoelen willen warmte. Knisperende geluiden en violen. Bij XTC kan het allebei. Bekendheid met drugs helpt je als diskjockey omdat je begrijpt dat verschillende mensen op verschillende middelen de muziek anders ervaren.

In mijn beleving werd in de hippe Utrechtse scene in de tweede helft van de jaren negentig minstens zoveel gesnoven als geslikt en kwam er een nieuw soort clubs, zoals de PLF. De PLF was zowel een danstent als een nachtcafé. Het stopte niet om 4 uur ‘s nachts, zoals andere danstenten, maar ging gewoon door.

Voor de Volkskrant schreef ik in dezelfde tijd een stuk over de opkomst van cocaïne eind jaren negentig. Ik interviewde een dealer. Hij woonde in een Brabants dorp, onopvallend in een buitenwijk. Iedere dag reed hij met zijn auto op en neer naar de Randstad en het Gooi. Er was een aantal cafés in Utrecht waar altijd dezelfde dealers zaten. Ze waren herkenbaar aan opvallende kleding: een groen pak, of een fez. Ook daar kocht ik zelf niet. Wel wilde ik op een gegeven moment geïntroduceerd worden bij een cocaïnedealer die achter café Boslust woonde, maar daar ben ik nooit geweest. Telkens als ik vroeg waar ik heen moest, werd daar terughoudend op gereageerd.

Mensen die cocaïne gebruikten stimuleerden dat gebruik bij anderen meestal niet. Ik kan me herinneren dat ik een keer een sigaret met cocaïne aangeboden kreeg en daar een trekje van nam. Een Surinaamse jongen die het zelf ook deed, waarschuwde me, en zei dat ik dat beter niet kon roken.

Wat ik nu pas beter begrijp, is dat de drugswereld een vermenging is van de boven- en onderwereld. Je kunt erdoor verstrikt raken, maar het kan andersom ook een ontsnappingsroute zijn voor mensen uit criminele families en buurten. Of voor mensen die zich nergens anders thuis voelen. Je kunt er afslagen vinden die ergens anders moeilijk te vinden zijn.

Outland Records, waar ons hitje bij uitkwam, was van een XTC-crimineel die later op gruwelijke wijze vermoord is. Hij was een soort mecenas: hij betaalde kunstenaars om hoezen te ontwerpen, en gaf voorschotten aan producers om muziek te maken. Het nachtleven en de criminaliteit hadden een overlap, die niet alleen donker was. Het gaf would-be kunstenaars en producers een kans. Het hoefde allemaal niet commercieel te zijn. Ironisch genoeg was geld er niet zo belangrijk.

Nu mis ik het nachtleven wel eens zoals ik dat kende. Afkomst en opleiding doen er niet toe. Het maakt daar niet uit wie je vader of moeder is, of uit welke sociale klasse je afkomstig bent. Woorden doen er ook niet zoveel toe. Er is veel non-verbale communicatie. Zonder woorden communiceren mensen anders dan met woorden. Deejays kunnen goed gezichten lezen. Ze zijn sfeergevoelig. Ze zien aan de gezichten van de mensen wat er nodig is voor een goede sfeer. Je staat als diskjockey per definitie aan de rand van de groep. Ik voelde vaak een speciale band met andere deejays. Intelligente, gevoelige outsiders.

In mijn ogen is het belangrijk dat er een nachtwereld is, met eclectische muziek, verschillende drugs, antimaatschappelijke tendensen en criminele invloeden. Waar mensen andere kanten van zichzelf ontdekken en waar je op een andere manier contact kan maken met anderen en met jezelf. Waar handicaps talenten kunnen worden. Waar je van lelijk eendje een zwaan kunt worden. Mensen met persoonlijke problemen kunnen er misschien nog meer in de problemen komen, maar evengoed kunnen ze er juist ook nieuwe uitwegen vinden. En de muziek, maar ook XTC, paddo’s en LSD, kunnen daar soms bij helpen.   

Het Utrechtse en Amsterdamse nachtleven van de jaren negentig heeft mijn leven enorm verrijkt. We draaiden op de een-na-bovenste verdieping van het oude World Trade Center in New York, en op het kerstfeestje van de MixMag in Londen. Maar het uitgaansleven in Utrecht en Amsterdam was in die tijd leuker en interessanter dan in Londen en New York, en zelfs misschien Berlijn. Dat de uitgaanscultuur van de Vrije Vloer, Fellini, Sophie’s Palace en de RoXY zo bijzonder was, was te danken aan kunstacademiestudenten, krakers en oude hippies. Het uitgaan was goedkoop, geld speelde bij organisatoren en clubeigenaren een secundaire rol. De mensen achter de bar waren vaak vrolijk en niet overwerkt. Misschien speelde de relaxte houding rond de drugs ook een rol. Veel uitgaanders hadden een potje of een blikje waarin ze pilletjes, wiet en andere middelen bewaarden.   

De drugs hebben me geleerd dat je dezelfde realiteit op heel veel verschillen manieren kunt zien. Onder invloed van LSD herken je je eigen straat niet meer. Niet omdat je dingen ziet die er niet zijn, maar juist omdat je dingen ziet die er wél zijn. Verschillende drugs laten je verschillende kanten van dezelfde realiteit zien. Het zijn andere filters. Soms denk ik nu: wat zou ik hier zien zonder invloed van LSD, of: welke muziek zou ik willen horen onder invloed van XTC? Het laat me twijfelen aan mijn denkbeelden en zorgt voor meer openheid bij mensen die dingen volstrekt anders waarnemen. Paddenstoelen en XTC hebben me laten voelen dat het buitenstaandersgevoel en een afkeer van groepen en ‘groepjes’ ook een manier van kijken zijn. En dat je je ook deel van een groep kunt voelen.  

Ik ben daarom blij dat ik van alles uitgeprobeerd heb. Ik begrijp nu waar de religieuze beelden uit de kerk vandaan komen en ik begrijp waar The Beatles over zongen op de Sgt. Pepper’s-plaat.