Het ‘jongerencentrumgevoel’: samen jezelf zijn

Deze foto werd in 1975 gemaakt in de Oktopus in Ede, een van de vele ‘open jongerencentra’ die Nederland destijds rijk was. Het waren plekken voor de ‘alternatieve’ jeugd, die eind jaren zestig op zoek ging naar nieuw vermaak. Ze wilden niet meer naar de brave kerkelijke jeugdsoos of de bestaande horeca, maar zelf iets vormgeven. Een bezoekster van het Friese jongerencentrum Shangri-La in Drachten verwoordde het in 1969 als volgt:
“Wij voelen ons namelijk niet thuis in deze maatschappij, niet in de bar en niet in de dancings, niet in de commerciële en niet in de consumptieve samenleving.”
Veel gemeenten gaven de ruimte aan deze underground cultuur. Zo ontstonden talloze jongerencentra in alle uithoeken van het land. Ze waren overal net anders, maar met vaste elementen. Er was een zaal voor muziek en bandoptredens. Een ‘theetuin’ met kussens om op te relaxen. Een activiteitenprogramma, met filmvertoningen, discussieavonden, cabaret, theater en allerhande creativiteit en nieuwe zaken als biodynamisch voedsel. De jongerencentra legden een basis voor allerlei culturele vernieuwing. Veel hedendaagse arthouse bioscopen komen er bijvoorbeeld uit voort.
‘Blowen, drinken, praten over het leven en uitingen van theater, muziek en kunst’.
Zo omschrijft Ellen Klaasse-Derks in haar boek Ik was Doornroosje het ‘jongerencentrumgevoel’. Na schooltijd en in het weekend was ze vaak te vinden in jongerencentrum Doornroosje in Nijmegen. En Kees Schelling schrijft in zijn boek over jongerencentrum De Smoes:
‘Ik ademde Smoes. En ik niet alleen. Een groep jongeren uit Badhoevendorp en Sloten vond elkaar daar. Smoes als toonbeeld van wie ze wilden zijn. Onafhankelijk en onbevangen. Met een gezamenlijke hang naar verandering. Een uitlaatklep ook voor thuis, school en werk.’
Ook andere oud-bezoekers beschrijven de ervaring van het “jezelf” kunnen zijn in de jongerencentra. Deze plekken waren van hen, zo voelde het. Ze konden er zelf een naam voor bedenken en de gebouwen naar eigen smaak opschilderen en inrichten. Ze bepaalden zelf het activiteitenprogramma. De centra betekenden veel voor hun bezoekers. ‘Er zijn slechts een paar dingen in mijn leven geweest die meer invloed hebben gehad dan mijn tijd bij jongerencentrum Smoes’, schrijft Schelling. Sommigen waren met politieke thema’s bezig, anderen met muziek en creativiteit, maar gezelligheid en samenzijn waren minstens zo belangrijk. Pierre van der Pol herinnerde zich zijn tijd in jongerencentrum Provadya? in Breda als volgt:
“een beetje liggen en wegdromen, blowen, geilen en sjansen”.
Drank en drugs waren ook onderdeel van het experiment. Hoewel sommige centra niks moesten hebben van alcohol (dat was iets voor de burgermannen), werd in de meeste centra gedronken. De baromzet was vaak een belangrijke bron van inkomsten. Ook werd er geblowd. Een kleinere groep experimenteerde met LSD, speed of heroïne, hoewel jongerenwerkers deze middelen uit alle macht buiten de deur probeerden te houden. Dat lukte niet altijd. Met name de problemen rond het gebruik van heroïne namen toe. Sommige jongerencentra gingen samenwerken met de verslavingszorg.
Na de jaren zeventig verdwenen in de loop van de tijd veel van deze unieke, experimentele en creatieve centra weer, bijvoorbeeld wegens teruglopende subsidies. Anderen transformeerden tot poppodia met een meer commerciële insteek en focus op de muziek.
In ons project Drugs Monologen zijn wij druk bezig de onderbelichte geschiedenis van deze jongerencentra te onderzoeken. We interviewen oprichters en bezoekers van deze centra, huisdealers, en projectleiders die er werkten (en die vaak gezellig met de jongeren mee-blowden). We zijn heel benieuwd naar persoonlijke herinneringen aan het “jongerencentrumgevoel”. Was jij ook een bezoeker van zo’n open jongerencentrum? En wil je je verhaal delen met ons project? Vertel je verhaal op onze website of stuur jouw jongerencentrum in voor op onze kaart. Of stuur ons een berichtje.